Nederland gezond en veilig, rondetafelgesprek over stikstof

Het stikstofprobleem en andere opgaven vragen om een nieuw perspectief voor de landbouw. Met de focus op een gezond en veilig Nederland, menen onze Wing-experts Jannemarie de Jonge, Henk Smit en Mark Wilmot. Tijdens een rondetafelgesprek bespreken zij de knelpunten en de wegen naar oplossingen, zoals bodemgebonden landbouw, hot spots, een digitaal systeem én vrije denkruimte.

Jannemarie de Jonge close-up

Jannemarie de Jonge, partner van Wing, Rijksadviseur fysieke leefomgeving (2020-2024)

Ruimtelijk denker met een visie op de inrichting van Nederland. Pleitbezorger van de ontwerpende benadering, waarbij de toekomst vorm krijgt in een creatieve dialoog waarin feiten en waarden samenkomen.

Mark Wilmot, senior adviseur bij Wing

Werkt aan praktische oplossingen in projecten waarin via ICT, wetenschap, beleid en uitvoering verbonden worden. Met een team ontwerpt Mark instrumenten op het gebied van milieu, zoals het rekenprogramma AERIUS.

Henk Smit close-up

Henk Smit, partner van Wing

Zeer ervaren in strategieontwikkeling en het begeleiden van gebiedsprocessen, waarin Henk inhoudelijke ambities verbindt met de bestuurlijke realiteit en een handige procesorganisatie.

Eerst bespreken de gesprekspartners de huidige situatie. De landbouw in Nederland zit vast in een systeem gebaseerd op schaalvergroting. Een systeem dat sterk gericht is op kwantiteit en minder op kwaliteit van producten. Met bovendien grote en machtige spelers, die maken dat een enkeling dat niet zo maar verandert. Het gaat om grote belangen, er is zwaar geïnvesteerd door iedereen in systeem A. En nu moeten we naar systeem B. Dat lukt niet met de spelregels van systeem A.
Ook boeren zien hoe ze vastzitten in het systeem. Ze voelen zich in het stikstofdebat in de hoek gezet als ‘vervuilers’. We kunnen dit alleen oplossen als we boeren aanspreken op en ruimte geven voor hun vakmanschap, stelt Mark. “Nu zit alle spanning op een paar getalletjes. Momenteel wordt er op resultaten gestuurd en niet op doelen. We moeten naar een andere manier van vergunningverlening toe. Bijvoorbeeld door tot een systematiek te komen waarbij boeren in gebiedscoöperaties werken en samen een reductie aan stikstofdepositie behalen met een combinatie van maatregelen.”
De vorige landbouwminister Carola Schouten heeft al een stap gezet richting kringlooplandbouw. Maar afstemming tussen Haagse departementen is knap lastig. Alleen al bij het stikstofdossier zijn meerdere spelers betrokken: het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), de minister voor Natuur en Stikstof, het ministerie dat over ruimtelijke ordening gaat (BZK) en het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), dat verantwoordelijk is voor schone lucht, een schone bodem en schoon water.

Opeenstapeling van dossiers

En ja, schoon water is “ook een dingetje”, in de woorden van één van de gespreksgenoten. Zo zal Nederland de Kaderrichtlijn Water (KRW) van de EU niet halen. In 2027 moet het oppervlakte- en grondwater schoon genoeg zijn om er makkelijk drinkwater van te maken. En de planten en dieren die er thuishoren, moeten er goed in kunnen leven. De waterkwaliteit in Nederland is echter dramatisch slecht.
Al eerder, in 2023, wordt de nieuwe Wet Dieren van kracht, die afdwingt dat dieren natuurlijk gedrag kunnen vertonen. De precieze invulling is nog niet duidelijk, maar het zal ongetwijfeld gevolgen hebben voor de landbouw. Voorts moeten we de broeikasgassenuitstoot niet vergeten, die vanwege de klimaatwet fors omlaag moet. Op dat punt kent vooral de veehouderij een grote opgave.

Gezond en lokaal

Zo pratend ontstaat er een weliswaar onvolledig maar toch helder beeld van de complexiteit en omvang van de uitdagingen waar ons land voor staat. “Iedereen is aan het zoeken. Niemand heeft hier de wijsheid in pacht. Van belang is dat we eerdere ervaringen met grote gebiedsopgaven goed gebruiken en die kennis toepasbaar maken”, zegt Jannemarie.
“We moeten inzetten op gezonde natuur, een gezond voedselsysteem en een goede volksgezondheid”, meent Mark. Henk vult aan: “Tot nu toe gaat het debat vooral over strengere voorwaarden voor de landbouw. Maar zorg voor het milieu en de volksgezondheid biedt ook een nieuw perspectief, van een landbouw met mooie producten. Waarin we de productie onder scherpere milieucondities veel beter tot waarde weten te brengen, en biodivers grasland bijvoorbeeld gekoppeld is aan een hogere toegevoegde waarde.” In Nederland hebben grote bedrijven als FrieslandCampina een enorme macht over de keten, vervolgt hij. “Produceren tegen de laagste kosten is het doel geworden. Wat als we nu de kwaliteit van producten meer centraal gaan stellen en het inkomen van de boer het doel laten zijn?”
Kijk bijvoorbeeld naar Frankrijk, dat kent eenzelfde soort schaalvergroting in de veehouderij als Nederland. “In een dorpje waar vroeger twintig boeren zaten, zitten er nu twee. Die hebben veel koeien, maar werken vrijwillig onder een streekmerk, waardoor ze bijvoorbeeld nauwelijks kunstmest gebruiken en biodiversiteit in hun grasland stimuleren. Ze produceren regionale kazen die ze voor een goede prijs aan supermarkten in heel Frankrijk verkopen”, vervolgt Henk. Mark verklaart dat Zwitserland nog verder gaat. “Daar bestaat in veel supermarkten de versafdeling voor 30 procent of meer uit streekproducten.”

Bodemgebonden landbouw

Alle drie zijn ze het erover eens: de tijd is rijp voor hervorming van het huidige agrarische systeem. De opeenstapeling van crises rondom klimaat en stikstof helpt daarbij. “De overheid kan helpen door productievolumes niet meer te ondersteunen, en wel de opschaling van circulaire landbouw te steunen”, stelt Jannemarie voor. De bodemkwaliteit en (agro)biodiversiteit zou het uitgangspunt moeten zijn voor agrarische activiteiten, bepleit ze. Dat betekent: een passende verhouding tussen akkerbouw en veeteelt, geen industriële veehouderij bij gebieden met kwetsbare natuur, en alleen veehouderij op plekken die zich ervoor lenen. Hierbij is het nodig om opgaves te combineren. “Die transitie zal een generatie in beslag nemen. Het vraagt ruimtelijke innovatie en een ontvlechting van bodemgebonden landbouw en industriële voedselproductie in zogenaamde gesloten systemen”, benadrukt Jannemarie.
In Noordoost-Brabant verkent Wing met overheden en de agrarische sector waar verschillende types kringlooplandbouw ruimtelijk de beste kansen hebben. Bijvoorbeeld door te kijken naar het natuurlijke systeem, bodem en water. In een grondgebonden systeem moet bovendien de geïndustrialiseerde dierhouderij, zoals de grootschalige kippen- en varkenssector opnieuw worden ontworpen. Mark: “Waarom verplaatsen we die ‘voedselindustriële’ activiteiten niet naar bijvoorbeeld de Maasvlakte, waar de impact op milieu en gezondheid beter te reguleren is?”
Henk reageert: “De glastuinbouwsector en de sierteelt is er 20, 30 jaar geleden stevig op gaan sturen om hun activiteiten te clusteren in grote gebieden. Zo konden de sectoren de energietransitie in de glastuinbouw, en problemen zoals de impact op het landschap en gifstoffen in het grondwater bij de bloembollenteelt, gezamenlijk aanpakken. De veehouderij is echter overal door het land verspreid en blijkt sluipenderwijs de lucht -, water-, en bodemkwaliteit aan te tasten.”

Routekaart

Het geld dat de regering nu beschikbaar stelt voor de landbouw, kan worden benut om het systeem weer gezond te krijgen, geeft Jannemarie aan. “Dat levert veel op voor publieke en maatschappelijke waarden als schone lucht en water, klimaat, mooi landschap en biodiversiteit. En wat de industriële vleesproductie betreft moet de keten de verantwoordelijkheid nemen om op de goede plekken circulair te worden. In deze circulaire hubs is de logistiek optimaal en versterken de verwerking van reststromen en bijvoorbeeld mestverwerking en energieproductie elkaar. Er is een routekaart nodig voor de veehouderij, waarin ruimtelijke ordeningsaspecten integraal worden meegenomen.”
Als voorbeelden van ‘grote werken’ kunnen we putten uit de ervaringen met het Deltaprogramma, dat allerlei deelprogramma’s kent voor verschillende gebieden en typen opgaven. “Het Rijk moet dan wel de juiste voorwaarden creëren. Denk bijvoorbeeld aan de Deltacommissaris en het Deltafonds die voor continuïteit van beleid zorgen doordat besluitvorming minder last heeft van de politieke waan van de dag”, zegt ze.
Verder heersen er zorgen over dat de twaalf provincies elk zelf het wiel moeten uitvinden, en dat overheden tegenover elkaar worden gezet. Maar je wilt juist gezamenlijk optrekken, het Rijk met alle gebiedspartijen, benadrukt Jannemarie. Ze noemt Ruimte voor de Rivier, met meer dan veertig projecten die allen gebiedsgericht – maar wel met heldere nationale doelen – zijn aangepakt.

Vier componenten, vijf rollen

Wat er nodig is om de stikstofcrisis op te lossen, zijn drie componenten, somt Jannemarie op. In de eerste plaats is er een maatlat nodig met generieke milieu-indicatoren. Die lat moet gestaag, maar voorspelbaar, steeds hoger komen te liggen. Omdat de opgaven voor elk gebied anders zijn is er bovendien een gebiedsgerichte aanpak nodig die de specifieke ruimtelijke en leefbaarheidsvraagstukken integreert. Ten slotte is er veel meer uitwisseling tussen de ketenpartijen en de sectoren nodig om in 2050 een volledig circulaire economie te hebben en de broeikasgassenuitstoot tot vrijwel nul teruggebracht te hebben. Hier en daar bestaan er al samenwerkingen tussen bedrijven uit de land- en tuinbouw en de grondstoffenindustrie, waaronder de bouwsector.
Verderop in het gesprek komt nog een vierde component op tafel. Niet zo tastbaar maar niet minder cruciaal: vrije denkruimte. Net als Jannemarie benadrukt Mark dat er onafhankelijke denkers nodig zijn, los van gevestigde belangen en onderzoeksconstellaties om buiten de platgetreden paden tot creatieve en vernieuwende inzichten en oplossingen te komen.
De vijf rollen die Wing in haar organisatie onderscheidt sluiten goed aan bij deze vier noodzakelijke componenten. “Verbindend leren vindt plaats in een vrije en veilige ontwikkelruimte. Bestuurlijk begeleiden is juist gebonden aan de ruimte binnen de gevestigde orde en belangen. De rollen ruimtelijk ontwerpen en innoveren met data verbinden inhoudelijke kennis met leerprocessen en besluitvorming. Gebiedsgericht organiseren geeft invulling aan het Nationaal Programma Landelijk Gebied waarin de stikstofproblematiek centraal staat; hierbij zijn de vier andere rollen nodig”, legt Jannemarie uit.

Hoe doe je dat, gebiedsgericht?

Waarmee kunnen we het beste beginnen bij zo’n grote opgave? Bij Ruimte voor de Rivier vormden de waterstanden het uitgangspunt en werden er zoveel mogelijk andere doelen mee gekoppeld, zoals bijvoorbeeld natuurontwikkeling en waterberging. “Nu gaat het in ieder geval om stikstofreductie, maar ook om een betere waterkwaliteit, lagere broeikasgassenuitstoot en gezondere natuur. Welke maatregelen krijgen dan de prioriteit?”, vraagt Jannemarie. En om het nog breder te trekken gaat het óók om energie, plattelandsontwikkeling en verstedelijking.
“Bij systeemveranderingen kunnen we tegelijk verschillende dingen meepakken. Je zoekt naar een dragende kracht of factor, die je tijdelijk leidend kunt maken, en waaraan je de andere onderdelen kunt ophangen: het verbindende concept. Dat biedt structuur in de oplossing en in het proces. Daarbij is het belangrijk te starten op locaties waar de urgentie groot is, of in gebieden waar al veel ingrediënten klaar liggen”, schetst Henk.
Hij vervolgt: “Je gaat uit van hot spots waar dingen bij elkaar komen en kijkt wat er nodig is voor een duurzame toekomst. Dat gebeurde bijvoorbeeld in het programma Ecologie en Economie in de Eemsdelta. Er was een vervuilende industrie, die de emissies moest terugdringen om de vergunning veilig te stellen. De betrokkenen kozen toen om in te zetten op vergroening en duurzame energieopwekking. Gaandeweg is daar circulariteit als thema bijgekomen, en nu gaan ze ook met waterstof aan de slag.” In tien jaar is er binnen dat programma veel neergezet, vertelt Henk. “Het hielp dat meer werkgelegenheid in Delfzijl erg belangrijk was, dus men had weinig moeite met de komst van windmolens en een zonnepark.”
Of neem bijvoorbeeld het Binnenveld bij Ede, vult Jannemarie aan. “Het ligt tegen natuurgebied aan, er is al een samenwerkingsstructuur én de nood is hoog. Het sociale kapitaal is al aanwezig. Dit lijkt een goede basis om een programma op te bouwen en om van te leren. Aan de hand van de best practices kun je het dan bij een volgende serie projecten weer beter doen. Ook de Nationale Parken en hun omgeving hebben de potentie om snel uit de startblokken te komen en lessen voor andere gebieden op te leveren.”

Digitaal instrument

Ter ondersteuning van de gebiedsgerichte uitwerking van het landelijke beleid is er een instrument nodig dat vergelijkbaar is met AERIUS. “Een nieuw digitaal systeem, op bedrijfsniveau met Objective Key Results (OKR’s), waarbij het prestatieniveau van milieufactoren steeds stijgt, waardoor de gangbare landbouw uiteindelijk qua impact vergelijkbaar is met natuurinclusief boeren. Je wilt ook alternatieven kunnen doorrekenen, zodat je goed geïnformeerd een volgende stap kunt zetten. En zowel op bedrijfsniveau, als voor bedrijven die gebiedsgericht samenwerken. Het gaat eigenlijk om gezamenlijke, integrale informatie in een serious game-achtige setting”, beschrijft Jannemarie.
Zo’n digitaal model, binnen deze complexe problematiek, is een forse uitdaging. Mark kijkt daarbij vooral naar de stap daarvóór. “Hoe maak je een blokkendoos waar je echt oplossingen mee kunt bouwen? Daarvoor moet je een visionair team hebben dat de materie echt begrijpt, met mensen die verder kunnen denken dan de gevestigde onderzoekers. Zonder de noodzakelijke technische en inhoudelijke expertise, ligt het gevaar op de loer dat de digital twin – een computermodel van de werkelijkheid – meebrengt. “Voor mensen die geen referentie hebben aan de praktijk, wordt het model dan het uitgangspunt. Dan kan het losgezongen raken van de werkelijkheid, en zie je bijvoorbeeld dat iets kan met 7/8e kip. Leuk, maar zo’n kip bestaat dus niet”, licht Mark toe.
Met AERIUS zijn we ook gestart om veel data en modellen die er al waren samen te brengen, zegt hij. “Die hebben we verbeterd, inzichtelijk en breder toepasbaar gemaakt, zodat mensen zelf kunnen puzzelen met ruimte en maatregelen. Nu zijn er doelen uit het Nationaal Programma Landelijk Gebied voor stikstof, water, biodiversiteit en nog veel meer, maar die moeten worden toegespitst op de inrichting van boerenbedrijven. We kunnen het een Integrated Modelling and Assessment Framework noemen.”

De culturele gebiedsgeest

Binnen gebiedsprocessen is het belangrijk om tot regionale package deals te komen, destilleert Jannemarie uit de ervaringen in de Eemsdelta. “Als de veehouderij ergens extensiveert of zelfs verdwijnt, moet je zorgen dat er iets tegenover staat. Dat kan bijvoorbeeld unieke natuurrecreatie zijn, extra woningen zodat de school voldoende leerlingen houdt, of openbaar vervoer. Je kunt ook kijken waar je het stedelijke gebied erbij betrekt als daar in de industrie beperking van stikstofemissie of drinkwaterwinning aan de orde is. Zo creëer je wisselruimte. ”
Daarbij speelt de genius loci (de geest van een plaats; red.) een grote rol, zegt Henk. “Wanneer je meteen in het begin inzet op de versterking van het unieke van de plek, zorgt dat voor energie en draagvlak bij de betrokkenen.” Jannemarie reageert: “De cultuur en het verhaal van een gebied bepalen of iets past en of mensen erin geloven. Daarom moet de landschappelijke en sociaal-culturele samenhang doorslaggevend zijn bij het begrenzen van gebieden. De regio’s voor de RES zijn wat dat betreft niet logisch. Waterschappen daarentegen vertonen in historische en geografische opzichten veel meer eenheid.”

Moed

Uit dit rondetafelgesprek blijkt dat er goede handvatten zijn om als land de huidige problemen aan te wenden om tot een duurzaam en gezond landbouw- en voedselsysteem te komen. Daarmee willen we de enormiteit van deze uitdaging niet ontkennen. Henk: “Soms zeggen mensen dat er zoveel grote opgaven zijn dat de moed ze in de schoenen zakt.”
Jannemarie herinnert ons aan de grote landbouwhervorming die na de Tweede Wereldoorlog werd ingezet. “Nooit meer honger, luidde het motto destijds. Er was een generatie voor nodig, maar dankzij een sterke organisatie, zorgvuldige planvorming en sociale begeleiding is dit gelukt. Honger hebben we niet meer. Integendeel. We ervaren nu de keerzijde van de eenzijdige focus op voedselproductie en efficiency”, zegt ze.
“We hebben een nieuwe focus nodig, die zich ook richt op een waardevolle leefomgeving en rekening houdt met de lange termijn, zoals klimaatverandering”, stelt Jannemarie voor. “Nederland gezond en veilig”. Ze besluit: “In Nederland hebben we de beste universiteiten op gebied van onder meer landbouw, stedenbouw, watermanagement. Als het ergens kan, is het in Nederland.”